Is er sprake van âeigen schuldâ aan de kant van de gemeente bij verjaring?
Is er sprake van ‘eigen schuld’ aan de kant van de gemeente als zij een strook grond als gevolg van verjaring ex artikel 3:105 BW verliest, terwijl de gemeente ervan op de hoogte was dat er inbreuk werd gemaakt op haar eigendomsrecht en heeft verzuimd hiertegen op te treden?
In zijn arrest van 24 februari 2017 heeft de Hoge Raad geheel onverplicht de mogelijkheid in het leven geroepen om schadevergoeding te vorderen nadat een strook (gemeente)grond door verjaring is overgegaan. Volgens de Hoge Raad treft een beroep op ‘eigen schuld’ door de bezitter die door verjaring het eigendom heeft verkregen geen doel, omdat de oorspronkelijke eigenaar heeft nagelaten zijn grond te beschermen. Van een grondeigenaar kan immers niet verwacht worden dat hij zijn percelen periodiek op bezitsdaden controleert als daar geen concrete aanleiding voor is. Dit mag in elk geval niet als gevolg hebben dat hij geen aanspraak meer zou kunnen maken op schadevergoeding jegens degene die zijn eigendom wederrechtelijk in bezit heeft genomen, aldus de Hoge Raad.
Zie ook het artikel ‘Schadevergoeding bij verjaring van (gemeente) grond’ in dit tijdschrift.
Op 24 januari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Holland een vonnis gewezen in een zaak waarbij de gemeente subsidiair een verklaring voor recht heeft gevorderd dat de inbezitnemers (hierna: het echtpaar) onrechtmatig jegens de gemeente hebben gehandeld. Daarnaast vordert de gemeente om het echtpaar te veroordelen tot teruglevering van de grond. De rechtbank overweegt dat aan de voorwaarden die de Hoge Raad in zijn uitspraak stelt is voldaan: er is sprake van bezit dat te kwader trouw is verkregen, waarbij de huidige eigenaar dezelfde persoon is die het bezit te kwader trouw heeft verkregen, waardoor het echtpaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens de gemeente. Toch wijst de rechtbank de schadevordering in natura niet toe, omdat volgens de rechtbank op een essentieel punt de zaak bij de Hoge Raad afwijkt van de vaststaande feiten en omstandigheden in deze procedure. Anders dan in de zaak bij de Hoge Raad wist de gemeente dat het echtpaar inbreuk maakte op haar eigendomsrechten maar liet de gemeente tot 2014 na om hiertegen op te treden. Dit is een aan de gemeente als eigenaar toerekenbare omstandigheid waarvan het verlies van eigendom mede het gevolg is. Daarmee ontbreekt het vereiste causale verband of althans is sprake van eigen schuld aan de kant van de gemeente. Hierop stuit toewijzing van de vordering tot schadevergoeding in de vorm van teruggave van de strook grond af. Toewijzing van deze vordering zou immers met zich mee brengen dat het echtpaar verplicht is om de volledige schade te vergoeden en die verplichting is er niet. Door de gemeente is niet aangevoerd dat zij bij wijze van schadevergoeding slechts een gedeelte van de grond wenst te verkrijgen, zodat de rechtbank geen veroordeling uitspreekt waarbij slechts een deel van de strook grond moet worden overgedragen. Nu de gemeente alleen schadevergoeding vordert in de vorm van teruggave van de grond, heeft de rechtbank geen ruimte om het echtpaar te veroordelen tot een (gedeeltelijke) schadevergoeding in geld.
Volgens de rechtbank kan de wetenschap van de gemeente dat haar grond in bezit is genomen er dus toe leiden dat een vordering tot schadevergoeding niet of slechts gedeeltelijk kan worden toegewezen, omdat de gemeente zelf heeft verzuimd om op te treden.
Als we de uitspraak van de rechtbank volgen, betekent dit ingeval er wel concrete aanleiding is voor het controleren op bezitsdaden, dat een beroep op eigen schuld wel doel treft. Daarnaast valt op dat de rechtbank het van belang acht voor de beantwoording van de vraag of het echtpaar onrechtmatig jegens de gemeente heeft gehandeld, dat het echtpaar de grond als eerste in bezit heeft genomen en thans nog steeds in bezit heeft.
Hiermee wekt de rechtbank het vermoeden dat het oordeel anders kan zijn als het bezit in de tussentijd zou zijn overgedragen aan een derde, welke derde vervolgens stelt door verjaring het eigendom te hebben verkregen.
Vindplaats uitspraak: ECLI:NL:RBNHO:2018:512