Uitspraken: Houderschap
Uitspraken: Houderschap
Klik direct door naar een specifieke uitspraak:
r.o. 5.5
“De rechtbank overweegt als volgt. De bepaling in artikel 3:111 BW komt erop neer dat degene die een goed voor een ander houdt, niet buiten die ander om, of zonder het recht van die ander tegen te spreken, zich tot bezitter kan maken. Uit artikel 3:111 BW volgt dat wanneer eenmaal vaststaat dat men als houder voor een ander een zaak onder zich heeft gekregen, men niet enkel door wilsverandering het bezit van de zaak kan verkrijgen.”
r.o. 5.6.
“Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een door [naam 1] voortgezet gebruik van de schuur als houder en is daarom artikel 3:111 BW niet van toepassing. Voor dit oordeel is van belang dat de gemeente als eigenaar van de schuur toestemming heeft gegeven aan Go Ahead Eagles om gebruik te maken van de schuur. Go Ahead Eagles heeft aan haar toenmalige werknemer [naam 1] de opdracht gegeven om de schuur te beheren. Dat betekent dat niet [naam 1] maar Go Ahead Eagles in de relatie tot de gemeente als houder van de schuur moet worden aangemerkt. Het gebruiksrecht van Go Ahead Eagles is vervolgens beëindigd in 1996. Het jeugdinternaat werd immers gesloten in 1996, de woning aan de [adres] werd verkocht aan [naam 1] en [naam 2] en de toegang naar het Go Ahead Eagels-terrein werd afgesloten. Vervolgens zijn [naam 1] en [naam 2] de schuur gaan gebruiken als ware het hun eigendom. Gelet op deze omstandigheden is er geen sprake van voortgezet gebruik van [naam 1] als houder van de schuur, zodat de rechtbank aan deze stelling van de gemeente voorbij gaat.”
r.o. 5.10.
“Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 1] de schuur, na de eigendomsoverdracht van het perceel aan de Brinkgreverweg 238 in 1996, in bezit genomen. Het staat namelijk vast dat [naam 1] de schuur nadien voor zichzelf is gaan gebruiken en dat Go Ahead Eagles noch de gemeente er nadien gebruik van heeft gemaakt. Op dat moment is de schuur ook afgesloten van het terrein van Go Ahead Eagles. Met het afsluiten van de schuur vanaf de kant van het terrein van Go Ahead Eagles zijn [partij A] en hun rechtsvoorgangers op zodanige wijze de macht over de schuur gaan uitoefenen dat zij naar verkeersopvattingen vanaf dat moment geacht worden de grond en de schuur voor zichtzelf te hebben gehouden. Met die afsluiting is immers niet alleen een feitelijke afscheiding ontstaan, maar is de schuur ook naar uiterlijke kenmerken onderdeel gaan uitmaken van het perceel van (de rechtsvoorgangers van) [partij A] Door de afsluiting is de schuur onderdeel geworden van hun tuin, hebben [partij A] en hun rechtsvoorgangers daarover de feitelijke macht verkregen en zijn zij de schuur gaan gebruiken alsof deze hun eigendom is. Dit bezit kan daarom worden aangemerkt als ondubbelzinnig en openbaar. Voor dit oordeel is ook van belang dat de gemeente wist van beëindiging van het jeugdinternaat en had kunnen vaststellen dat de doorgang tussen de woning en het voetbalterrein vervolgens is afgesloten. Ten slotte is van belang dat het aanbrengen van een nieuwe betonvloer en dakbedekking in en op de schuur als bezitsdaden zijn aan te merken; het zijn daden van iemand die pretendeert eigenaar te zijn.”
r.o. 5.11.
“De gemeente heeft nog aangevoerd dat Go Ahead Eagles toestemming heeft gegeven voor het gebruik van de schuur en dat de afsluiting van het voetbalterrein door Go Ahead Eagles is aangebracht. Dit maakt het oordeel van de rechtbank echter niet anders. Het feit dat Go Ahead Eagles toestemming zou hebben gegeven voor het gebruik van de schuur, mocht dit al zo zijn, raakt immers niet de relatie tussen de gemeente en [naam 1] en [naam 2]. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen was het de gemeente die in 1996 eigenaar was van de grond met schuur. Go Ahead Eagles had enkel een persoonlijk gebruiksrecht dat is geëindigd bij de sluiting van het jeugdinternaat. Tot die datum bestond het gebruiksrecht dus enkel in de relatie tussen de gemeente en Go Ahead Eagles. [naam 1] was daarbij geen partij. Dat Go Ahead Eagles het initiatief heeft genomen om het terrein af te sluiten doet niet af aan het oordeel dat [naam 1] en [naam 2] de schuur in bezit hebben genomen. Aan deze stelling van de gemeente gaat de rechtbank dan ook voorbij.”
Rb. Oost-Brabant 23 januari 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:511 [houderschap en interversieverbod]
R.o. 5.3
“Het interversieverbod brengt mee dat wanneer men op grond van een rechtsverhouding is begonnen voor een ander te houden, men daarmee onder dezelfde titel voortgaat, zolang (1) niet blijkt dat hierin verandering is gebracht, (2) of door een handeling van degene voor wie men houdt, (3) of door tegenspraak van diens recht. Het is bovendien een toepassing van de regel dat je niet méér rechten kunt overdragen dan de rechten die je hebt. Indien de rechtsvoorganger van eiser ten tijde van de levering in 1998 houder was van de strook dan zet eiser dit houderschap voort; hij kan zichzelf niet eigenhandig van houder tot bezitter van de strook maken.”
R.o. 5.6
“Daarbij geldt dat pas sprake is van zodanige tegenspraak als de houder het recht van de rechthebbende openlijk betwist en zich daar ook naar gedraagt. Die openlijke betwisting moet bovendien ook tegen de rechthebbende zijn gericht. De stelplicht en bewijslast rusten in dit verband op de houder. De rechthebbende kan zijn bezit dus pas verliezen als gevolg van een eigen gedraging of als gevolg van een openlijke betwisting van zijn recht door de houder; de bezitter is daarvan met andere woorden hoe dan ook op de hoogte en kan dan desgewenst besluiten actie te ondernemen ter voorkoming van verlies van rechten door tijdverloop.”
R.o. 5.8
“Nog daargelaten de vraag of eiser met zijn handelingen ondubbelzinnige bezitsdaden heeft verricht, (immers ook een houder mag ‘zijn’ perceel afzetten en – behoudens hem daartoe door de eigenaar opgelegde beperkingen – (bouw)werken plaatsen) kan een houder zichzelf ook niet door middel van dergelijke – uiterlijk waarneembare – gedragingen tot bezitter maken: daarvoor is, zoals hiervoor al overwogen, ofwel een handeling van de rechthebbende ofwel een tegenspraak door de houder van het recht van de rechthebbende vereist. Het één noch het ander is hier gesteld of gebleken.”
“Nu op grond van het voorgaande moet worden aangenomen dat de rechtsvoorganger van eiser de strook grond (krachtens een gebruiksrecht) hield voor de gemeente (en daarmee houder was van de strook) kon deze gelijktijdig met de levering van het woonperceel niet méér aan eiser overdragen dan dit houderschap (“middellijk bezit”) van de strook. Hij kon immers niet méér rechten overdragen dan hij zelf heeft. Eiser is, gelet hierop, gelijktijdig met de overdracht van zijn woonperceel in 1998 slechts houder geworden van de naast zijn woonperceel gelegen strook grond, waarmee hij het houderschap van zijn rechtsvoorganger en daarmee het gebruik van de strook onder dezelfde titel heeft voortgezet, ook nadat de eigendom van die strook in kwestie (als onderdeel van de overdracht van het bedrijfsperceel van de gedaagde) inmiddels aan gedaagde was overgegaan.”
Rb. Overijssel 8 februari 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:764 [Houderschap, Interversieverbod, rechtsopvolgers]
R.o 5.13 – 5. 15
“De stelling van eisers dat de rechtsvoorgangers het bezit van beide kavels overgedragen hebben gekregen van de gemeente bij de levering van de woning en tuin in 1999, volgt de rechtbank niet. Uit de akte van 1999 volgt immers juist dat de rechtsvoorgangers kavel A van de gemeente konden huren. Daarmee heeft de gemeente juist rekenschap gegeven van het feit dat zij zichzelf als eigenaar van kavel A zien. Ten opzichte van kavel B geldt voorts dat ook uit de leveringsakte van 2007 volgt dat:
“koper is bekend met het feit dat de kadastrale grenzen en de feitelijke gebruiksgrenzen van het verkochte niet overeenkomen. Thans heeft verkoper een bij partijen genoegzaam bekend aantal m2 grond om niet in gebruik van de gemeente Wierden. (…)”.
Ook hieruit kan niet anders dan worden afgeleid dan dat de gemeente aan de rechtsvoorgangers kenbaar heeft gemaakt eigenaar te zijn van kavel B, en dat zij de kavel slechts om niets aan de rechtsvoorgangers in gebruik heeft gegeven. De rechtsvoorgangers moeten dus als houders worden aangemerkt. Een houder kan uit zichzelf geen verandering brengen in zijn houderschap. Ditzelfde heeft te gelden voor eisers als (opvolgende) houders. Dit is slechts anders bij een handeling van de bezitters, dus van de gemeente, meer specifiek door overdracht, een erkenning of door tegenspraak door de houder van het recht van de gemeente. Dat hiervan sprake is, is echter niet gebleken. Weliswaar erkent de gemeente dat kavels A en B in gebruik waren door de rechtsvoorgangers respectievelijk de eisers, maar dit vormt nog geen erkenning van bezit. Dat de rechtsvoorgangers of eisers als houders het recht van de gemeente hebben tegengesproken is niet gesteld en ook niet gebleken.”
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 mei 2023, ECLI:GHARL:2023:4576 [houderschap, interversieverbod]
R.o. 3.16
“Een andere manier om van houder, bezitter te worden, is dat appellanten het eigenaarschap van Agarica hebben tegengesproken, waardoor appellanten van houder voor Agarica, houder voor zichzelf (ofwel bezitter) zijn geworden. Daarvoor is een interne wilsverandering bij appellanten niet voldoende, maar is noodzakelijk dat zij openlijk het recht van Agarica hebben betwist en zich daar ook naar hebben gedragen. Ook daarover hebben appellanten onvoldoende aangevoerd. Appellanten moeten daarom nog steeds worden gezien als houder van de strook grond.”
Stel een vraag
Heeft u een vraag over deze uitspraken?