De 112 meter hoge Domtoren is de hoogste kerktoren van Nederland en het hoogste gebouw van Utrecht. Gebouwd in de 14de eeuw op resten van eerdere kerken en tot eind 2024 in de steigers vanwege groot onderhoud. Opdrachtgever voor deze onderhoudswerken is de gemeente Utrecht, eigenaar van de Domtoren.
Als het gaat om het eigendom van kerktorens is Utrecht niet uniek. Veel gemeenten hebben in hun vastgoedportefeuille ook monumentaal vastgoed, waaronder vaak enkele kerktorens. Bij het nadenken over de omvang en samenstelling van die vastgoedportefeuille komt met enige regelmaat de vraag naar voren of verkoop van deze objecten mogelijk is. Soms wordt daarbij de pers gehaald. Zo besloot de raad van Winterswijk in november 2023 om een streep te halen door de verkoop van de Jacobstoren die door het college was voorgesteld als bezuinigingsmaatregel.[1]
In dit artikel zoomt rentmeester Frans Krabbendam in op de historie rondom het eigendom van kerktorens, de relevante wettelijke kaders en de mogelijkheden voor afstoten en herbestemming.
Historie, wettelijke regeling en overgangsrecht
Hoewel kerk en kerkgebouw bijna altijd één bouwkundige eenheid vormen, kan het eigendom daarvan bij verschillende partijen berusten – zeker bij oudere complexen. Het kerkgebouw is dan veelal eigendom van een kerkgenootschap, terwijl de burgerlijke gemeente eigenaar van de toren is. En daarmee is de gemeente verantwoordelijk voor het onderhoud, wat leidt tot een kostenpost voor de gemeente.
Dit onderscheid gaat terug tot de tijd van Napoleon. De Wetgevende Vergadering van de Bataafsche Republiek legde in de Staatsregeling van 1798 vast dat de kerkgebouwen en pastorieën opnieuw moesten worden verdeeld onder de verschillende kerkgenootschappen. Over de kerktorens werd echter een specifieke en afwijkende regeling opgenomen: ‘De torens, aan de Kerkgebouwen gehecht, benevens de Klokken, met dezelver huisingen, worden verklaard, eigendommen te zijn en te blijven der Burgerlijke Gemeenten, staande te allen tijde onder dezelver behering en onderhoud’.[2]
De keuze om de op dat moment bestaande kerktorens onder de zeggenschap van de (lokale) overheid te brengen, was gebaseerd op een aantal argumenten. Zo konden de kerktorens dienen als uitkijk- en observatiepost om vijandige troepen tijdig waar te nemen. Bovendien waren de klokken in de kerktoren ook van betekenis als communicatiemiddel, bijvoorbeeld om te waarschuwen bij brand en andere rampen. Later waren deze torens cruciaal bij de invoering van het rijksdriehoekstelsel.
Landmeetkunde
Toen Napoleon in 1811 opdracht gaf tot invoering van het kadaster, moest Nederland in kaart worden gebracht. Daarbij werd gebruik gemaakt van een Nederlandse uitvinding, namelijk de driehoeksmeting. Essentie van die methode is dat met één afstandsmeting tussen twee punten en het opmeten van de hoeken steeds de afstand tot het derde punt kan worden bepaald. De kerktorens waren hoog en omdat er nog geen sprake was van andere hoge bebouwing kon eenvoudig gekeken worden van de ene toren naar de andere. Als de afstand tussen twee kerktorens bekend was, en vanuit beide kerktorens een denkbeeldige lijn naar een derde toren werd getrokken, kon met het opmeten van de hoeken de afstand tot die derde toren berekend worden. Op deze manier werd heel Nederland ingemeten.
Uitsnede van de titelpagina van de Pracktijck des landmetes, Johan Sems en Jan Pieterszoon Dou, 1600 (bron: Collectie Mathematisch Instituut Universiteit Utrecht). De landmeter houdt een Hollandse Cirkel vast, waarmee hoeken konden worden gemeten.
De regeling uit 1798 is door overgangsrecht nog steeds van toepassing.[3] De burgerlijke gemeenten zijn op grond van dit overgangsrecht eigenaar van deze oude kerktorens gebleven, behoudens verkrijgende verjaring door een derde of overdracht aan een derde. Deze lijn is door de Hoge Raad bevestigd in 2000. In deze zaak tussen enkele Nederlands Hervormde Gemeenten en de (burgerlijke) gemeenten Boarnsterhim, Harlingen en Leeuwarden werd door deze kerkbesturen een verklaring voor recht gevraagd dat de burgerlijke gemeenten eigenaar zijn van de desbetreffende kerktorens en deswege belast zijn met beheer en onderhoud. De Hoge Raad volgde deze lijn; dat het onderhoud gedurende tientallen jaren feitelijk door de kerkbesturen – voor hun rekening – was gedaan deed daar niet aan af.[4]
Wel moet in ogenschouw worden genomen dat het begrip kerktoren afgebakend is. De Hoge Raad gaf in 1847 nadere duiding aan de werkingssfeer van artikel VI van de Staatsregeling 1798. De Hoge Raad bepaalde namelijk dat deze regeling alleen geldt ‘voor torens die aan de kerk gehegt zijn, niet voor die, welke op een kerk staande, daarmede een zodanig geheel uitmaken, dat de kerken niet kunnen worden afgebroken, zonder ook de toren te doen vallen’.[5] Dat betekent dat de in 1798 aanwezige dakruiters – de kleine toren, koepel of klokkenstoel op de nok van het dak[6] – niet van rechtswege overgingen naar de burgerlijke gemeenten.
Kerktorens in het heden: onderhoudskosten en subsidies
Niet elke kerktoren is van de gemeente. De Staatsregeling van 1798 heeft immers alleen betrekking op de torens die er op dat moment al waren. Torens die later werden gebouwd zijn in veel gevallen eigendom van een kerkgenootschap. En de oudere kerktorens kunnen ook door overdracht of verjaring zijn overgegaan naar een kerkgenootschap.
Eigendom brengt verantwoordelijkheden met zich mee. Naast de zorg voor de intrinsieke waarde die een kerktoren heeft, als erfgoed met een waardevol verhaal, als markering in een ruimtelijke omgeving en als ijkpunt in een lokale samenleving, gelden er ook verantwoordelijkheden met een wettelijke basis. Zo regelt artikel 6:174 BW de aansprakelijkheid van de bezitter (= vaak de eigenaar) voor diens opstallen en volgt uit het stelsel van de Omgevingswet de verplichting om onderhoud uit te voeren aan rijksmonumenten. [7] Een deel van de oudere kerktorens zal deze monumentale status hebben.
Het onderhoud van een kerktoren is kostbaar. Gespecialiseerde aannemers of een organisatie als de Monumentenwacht[8] inspecteren de bouwkundige staat en brengen de kosten in beeld. Uiteraard kan wel een beroep worden gedaan op subsidieregelingen. Landelijke zoals de Subsidieregeling Instandhouding Monumenten (SIM)[9] en de Subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA)[10] en soms ook provinciale en gemeentelijke regelingen.
Keuze: afstoten of niet?
De keuze om kerktorens af te stoten is, naast de overweging dat deze objecten zelden direct bijdragen aan een beleidsdoelstelling, in eerste instantie meestal ingegeven door financiële overwegingen. Onderhoud is duur en met het afstoten van de toren zou, zo is de gedachte, bespaard kunnen worden op structurele lasten. Die mogelijke besparing is echter geen vanzelfsprekendheid. In veel overdrachtsscenario’s zal de verkrijgende partij immers een bruidsschat verlangen, ter grootte van de contante waarde van het toekomstige onderhoud.
Naast de bouwkundige staat en de te verwachten instandhoudingskosten moeten idealiter in de afweging om het eigendom van een kerktoren af te stoten dus vooral andere overwegingen en invalshoeken een rol spelen. Deze zullen ieder voor zich moeten worden beoordeeld en gescoord om tot een gefundeerd besluit te kunnen komen. Het gaat dan bijvoorbeeld om:
- De cultuurhistorische waarde;
- De ruimtelijke, stedenbouwkundige context;
- De maatschappelijke betekenis;
- De organisatie van het feitelijk beheer;
- De mogelijkheden van toekomstige exploitatie (het behoudperspectief).
Afstoten en herbestemming
Afstoten lijkt dus pas zinvol als de hiervoor genoemde belangen daarmee gediend zijn. Bijvoorbeeld omdat een andere partij dan de gemeente beter in staat is de toren goed te onderhouden, een concrete maatschappelijke functie te geven of rendabel te exploiteren – en daarmee in staat is instandhouding te verzekeren.
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed monitort de toekomst van kerktorens en kerkgebouwen en beschrijft voorbeelden van herbestemming op de website Toekomst religieus erfgoed.[11] Eén van de instrumenten hierbij zijn de Kerkenvisies; inmiddels beschikken ongeveer 250 gemeenten over zo’n visie. In deze Kerkenvisie beschrijven gemeentebesturen en kerkgenootschappen op lokaal niveau de omgang met het religieus erfgoed. Als de keuzes ten aanzien van de toekomst van kerktorens niet worden geformuleerd in deze Kerkenvisie dienen zij daar in ieder geval wel bij aan te sluiten. Maar uiteraard is het ook mogelijk specifiek voor de kerktorens binnen de gemeente een beleidsdocument op te stellen.[12]
Als de gemeente overgaat tot afstoten, dient dat uiteraard Didam-proof te geschieden. Daarbij kan door het formuleren van selectiecriteria vooraf nagedacht worden over de eisen die aan de verkrijgende partij worden gesteld en kan de kring van gegadigden worden bepaald. Daarbij kan gedacht worden aan:
- Een lokale of landelijke erfgoedorganisatie;
- Het kerkgenootschap dat ook het aangrenzende kerkgebouw in eigendom heeft;
- Een maatschappelijke of commerciële exploitant.
Aanbevelingen
Kerktorens in de vastgoedportefeuille vragen om bijzondere aandacht, niet alleen vanwege het onderhoud maar ook omwille van hun plek in de lokale samenleving. De aanwezigheid van kerktorens in de portefeuille leidt tot onderstaande aanbevelingen:
- Onderzoek de eigendomssituatie; als de kerk gebouwd is voor 1798 en er is geen sprake geweest van overdracht aan een andere partij, ook niet door verjaring, dan is de toren hoogstwaarschijnlijk gemeentelijk eigendom, ook al vermeldt het kadaster een andere partij;
- Maak gebruik van subsidies voor het onderhoud;
- Betrek de toekomst van kerktorens expliciet bij het opstellen van een Kerkenvisie;
- Baseer de eventuele wens tot afstoten op vooral niet-financiële motieven.
Verder lezen of advies?
Naast gemeenten, provincies en waterschappen ondersteunt Metafoor Vastgoed ook erfgoedorganisaties en terreinbeherende organisaties met het beheer van hun (monumentale) vastgoedportefeuille. Daarbij kunt u denken aan het begeleiden van verwervingen en herbestemmingen, het analyseren en optimaliseren van portefeuilles, het opstellen van businesscases en het adviseren over pacht, erfpacht en huurrecht. Wilt u meer weten over het onderwerp van dit artikel of over wat wij kunnen betekenen, ook voor uw monumentale vastgoed? Neem dan contact op met Metafoor Vastgoed of met rentmeester Frans Krabbendam.
[1]Jacobstoren en carillon Winterswijk gered: verkoop van de toren gaat niet door | Nieuws | gelderlander.nl en Document Winterswijk – AANGENOMEN A9 Amendement alle fracties-Begroting 2024-2027-Instellingen, beiaardier, toren-carillon – iBabs RIS (bestuurlijkeinformatie.nl)
[2] Additioneel artikel VI van de Staatsregeling van 1 mei 1798 (bron: Additioneele artikelen tot de acte van staatsregeling, Staatsregeling voor het Bataafsche volk 1798 – DBNL)
[3] Artikel 1 van de Overgangswet 1829 (Wet van 16 mei 1829, Stb. 29) en artikelen 69 jo. 150 Overgangswet NBW (Wet van 3 april 1969).
[4] Hoge Raad 22 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7199.
[5] Hoge Raad 19 maart 1847, W. 798.
[6] Definitie overeenkomstig www.joostdevree.nl, geraadpleegd op 15 januari 2024.
[7] Artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving: “Het is verboden (…) aan rijksmonumenten (….) onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is”.
[8] Wij kijken waar niemand komt | Monumentenwacht Nederland geraadpleegd op 15 januari 2024.
[9] Subsidie instandhouding rijksmonumenten | Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geraadpleegd op 15 januari 2024.
[10] Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) (rvo.nl) geraadpleegd op 15 januari 2024.
[11] Home | Toekomst religieus erfgoed geraadpleegd op 15 januari 2024.
[12] Bijvoorbeeld Gemeente Texel, Kadernota gemeentelijke kerktorens, 2020, https://texel.bestuurlijkeinformatie.nl.